Belangrijkste symptomen bij het KiSS-syndroom (kinderen die veel huilen)

Belangrijkste symptomen bij het KiSS-syndroom (kinderen die veel huilen)

KiSS I: gefixeerde zijdelingse buiging, KiSS II: gefixeerde achterwaartse buiging  (overstrekking)

Bij kinderen die veel huilen kunnen aan het KiSS-syndroom lijden, maar er moet een onderscheid worden gemaakt tussen KiSS  I en KiSS II. Dat kan op basis van een aantal factoren, zo stelt de gespecialiseerde Duitse arts Heiner Biedemann.

KiSS I: gefixeerde zijdelingse buiging

•    Een scheve hals of scheefhals
•    Gezicht- en schedelasymmetrie
•    Gefixeerde zijwaartse houding van hals en romp
•    Asymmetrische bilplooien
•    Asymmetrisch gebruik van armen en benen
•    Vertraagde ontwikkeling van de gewrichten aan de binnenkant van de lichaamsbuiging (aan de binnenzijde van de wervelkolombocht )

KiSS II: gefixeerde achterwaartse buiging  (overstrekking)

•    Fixatie van achterover getrokken hoofd, vooral tijdens de slaap
•    (Asymmetrische) afplatting van de schedel
•    Hoofd tussen de schouders getrokken
•    Fixatie armen in uiterste strekstand of hoog voor het lichaam gebogen (‘hengsel’ of ‘vlieger’ positie)
•    Buikligging is een probleem
•    Zwakke mond- en nekspieren
•    Bij borstvoeding aan één zijde problematisch, rusteloos
•    Koude en/of zweethandjes en –voetjes

Deze symptomen komen in alle mogelijke (willekeurige) combinaties voor. In individuele gevallen is het zeer moeilijk de twee categorieën van elkaar te onderscheiden. Slechts bij grotere groepen wordt het verschil duidelijk. We merken wel dat kinderen uit de groep KiSS II iets langzamer herstellen. Na de behandeling hebben zij ook nog wat extra hulp nodig, van een  fysiotherapeut bijvoorbeeld, omdat bij deze kinderen sprake is van een verzwakt spierstelsel.
Het KiSS I type is het minst gecompliceerde type. Ik heb de indruk dat deze kinderen  sinds enkele jaren ook elders goed behandeld kunnen worden. Zij vormen bij ons tegenwoordig de kleinere groep patiënten .

Bij KiSS II kinderen komen er veel meer factoren samen. Een lage spierspanning veroorzaakt sowieso een wat tragere motorische ontwikkeling, zelfs zonder rekening te houden met de halswervelkolom. Het is daarom zeker bij hen niet zinvol een strikte scheiding  tussen  de wervelkolom en het centrale zenuwstelsel  aan te houden als diagnose. Juist deze zuigelingen moeten  vanuit de twee gezichtspunten onderzocht worden. Als  de wervelkolomproblemen van de baan zijn , wordt de blik op de neurologische problematiek scherper, pas dan kan men met enige zekerheid de situatie inschatten.

Syndicatie